De Japanse centrale bank heeft de geldkraan wijd open gezet. Onder leiding van de nieuwe bankpresident Haruhiko Kuroda is de Bank of Japan begonnen aan een opkoopprogramma dat zijn weerga niet kent.

Staatsobligaties, bedrijfsobligaties, en in de toekomst misschien zelfs aandelen, de centrale bank koopt alles in grote hoeveelheden op.

Eind 2014 hoopt Kuroda via dit programma van ‘kwantitatieve en kwalitatieve verruiming’ zo’n 130 biljoen yen de economie in te pompen. Dat is omgerekend bijna 1000 miljard euro.

Extreme dosis

Deze extreme dosis nieuw geld moet zorgen voor pakweg twee procent inflatie in Japan. Als het lukt kan de economie van het land na 15 jaar van deflatoire stagnatie eindelijke weer groeien, denkt Kuroda.

Dit ongekende monetaire experiment is onderdeel van het economische beleid van de Japanse premier Shinzo Abe, die er Kuroda speciaal voor benoemde als bankpresident. Naast de monetaire expansie bestaat ‘Abenomics’ uit een flink pakket aan extra overheidsuitgaven en de belofte van structurele hervormingen.

Japan is het economisch laboratorium van deze tijd. Economen volgen de ontwikkelingen dan ook met grote belangstelling. Gaat Japan structureel groeien? Of zal het experiment ontaarden in hoge inflatie en een failliet land?

Optimistische economen

De economen van het Internationale Monetaire Fonds (IMF) zijn optimistisch. In een vrijdag verscheen rapport over Japan, schijft het IMF: “Wij stemmen volledig in met de ingrijpende uitbreiding van de monetaire beleidsruimte van de Bank of Japan.” Zo enthousiast hoor je de fondseconomen zelden. 

Maar speelt Japan niet gewoon vreselijk vals? Door alle nieuwe yens en de hogere inflatieverwachtingen is de wisselkoers van de yen flink gedaald. Ten opzichte van de euro is de yen het afgelopen jaar een derde in waarde gekelderd. Japanse producten zijn daardoor goedkoper geworden en Japanse exporteurs zien hun omzet stijgen.

Mondiale valuta-oorlog

Maar die stijging gaat ten koste van de buitenlandse concurrenten, waarvan de munt juist in waarde steeg. Wat Japan wint, is het verlies van de rest van de wereld. Abenomics is geen economisch experiment, maar een nieuwe aanvalsfront in de mondiale valuta-oorlog.

Het IMF doet dergelijke verwijten af als irrelevant. Zolang het Japanse beleid gericht is op stimuleren van de binnenlandse economie ziet het IMF de depreciatie van de yen “niet als problematisch”.

Dat is makkelijk gezegd, maar hoe leg je dat uit aan een Duitse autoproducent die bang is om op de Chinese markt plotseling te worden weggeconcurreerd door kunstmatig goedkope Nissans en Toyota’s?

Misschien op deze manier: de goedkope yen schaadt de concurrentiepositie van Europese bedrijven veel minder dan wel wordt gevreesd. Daarvoor zijn twee redenen.

Opkomst van China

Allereerst is Japan een veel minder belangrijke concurrent dan voorheen. De opkomst van China en Zuid-Korea heeft de rol van Japan verkleind. Bovendien hebben Japanse bedrijven een flink deel van hun productie verplaatst naar Aziatische lagelonenlanden. Werknemers daar laten zich betalen in lokale valuta, waardoor een daling van de yen minder invloed heeft op exportprijzen dan voorheen.

De Europese Centrale Bank berekent het belang van valutabewegingen voor de concurrentiepositie van Europese bedrijven op de wereldmarkt. Dat doet de ECB bij het bepalen van de ‘effectieve wisselkoers’, een gewogen gemiddelde van de wisselkoersen van de twintig belangrijkste handelspartners.

In 1995 woog de koers van de yen nog voor 12 procent mee in deze effectieve wisselkoers. Nu is dat nog maar 5,5 procent. Japanse concurrenten zijn zowel minder belangrijk als ‘minder Japans’ geworden. Dat laatste door offshoring van productie naar Azië.

Ter vergelijking: in dezelfde periode ging het handelsaandeel van China (en de renimbi) omhoog van 7 naar bijna 19 procent.

Traag en onvolledig

Er is nog een reden waarom Europese bedrijven zich niet al te veel zorgen hoeven te maken. Japanse bedrijven rekenen wisselkoersbewegingen meestal traag en onvolledig door in de prijzen.

De grote Japanse exporteurs hanteren voor hun interne kostprijsberekeningen niet de dagelijks fluctuerende wisselkoers, maar een over een lange periode berekende gemiddelde koers. Het duurt daarom even voordat de lage yen zich vertaalt in lage euro- en dollarprijzen van Japanse producten.

Ook op langere termijn vangen Japanse exporteurs wisselkoersbewegingen vaak deel op in de winstmarges. Bij een stijgende yen krimpen de winstmarges, zodat het bedrijf concurrerend blijft. Als de yen daalt – zoals nu - veren de winstmarges weer terug.

Volgens sommige onderzoeken zou op deze manier slechts 20 procent van de beweging van de yen terecht komen in de prijs van Japanse producten op de wereldmarkt.

Al met al zijn het niet de Europese concurrenten die als eerste moeten vrezen voor de gevolgen van Abenomics. Als iemand zich zorgen moet maken, dan is het de Japanner zelf, die lijdzaam onderdeel is van het grootste economische experiment aller tijden.

 

Dit artikel is oorspronkelijk verschenen op z24.nl